Introductie

Denk eens aan de volgende vraag: “is er een hiernamaals waarin we gelukkig zullen zijn?” Dat is een vraag die misschien moeilijk te beantwoorden is. Vaak hoor ik mensen zeggen: “zulke dingen kun je niet zeker weten”. Hoe dat ook zij, ik weet in ieder geval wel dat ik een bepaalde wens heb voor het antwoord op deze vraag, namelijk: “ik hoop dat er een hiernamaals is waarin we gelukkig zijn”. Net zoals dit voorbeeld zijn er veel vraagstukken waarbij ik een bepaalde wens, hoop, of verlangen heb, wat als bron kan dienen voor een antwoord of overtuiging. In dit schrijfsel onderzoek ik of het wijs is om je geloofsovertuigingen op die manier te bepalen. Het onderwerp van dit schrijfsel is dus de rol van onze wil/wens/verlangen/hoop (dit zal ik voortaan aanduiden met ‘wilsverlangen’) met betrekking tot het vormen van levensbeschouwelijke opvattingen.

Context van onderwerp. De context van dit onderwerp is mijn zoektocht naar een betrouwbare manier om te komen tot een gezonde levensbeschouwing, filosofie en theologie.

Context van discussie. Ik behandel dit onderwerp in de vorm van een discussie tussen alternatieve visies erop. De context van deze discussie is vooral het debat met agnosten en nihilisten, die menen dat het geen goed idee is om je wensen te volgen bij het vormen van een levensbeschouwing.

Motivatie. Er zijn belangrijke ideeën waarvan ik hoop dat ze waar zijn maar waarvoor ik geen externe bron of grond heb op basis waarvan ik ze voor waar kan aannemen, waardoor ik het moeilijk vind om ze te geloven, hoewel ik dat wel graag zou willen. Om dit op te lossen, opper ik dat ons ‘wilsverlangen’ verbonden is met God, zodat ons wilsverlangen een aanwijzing is voor waarheid.

Doel. Mijn doel met deze appendix is te betogen dat het goed is om bij het zoeken naar waarheid op geestelijk/metafysisch/levensbeschouwelijk vlak je hoop en verlangen een stem te geven en naar ze te luisteren als aanwijzer voor waarheid. Ik betoog dat dit ‘werkt’, dat het gelukkig maakt en bevredigend is zowel voor je ‘hart’ als je ‘hoofd’.

Aanpak van betoog. In het eerste gedeelte van dit stuk analyseer ik wat mijn verlangen naar zekerheid inhoudt, hoe ik normaliter zeker wordt van ideeën, en hoe ik dit kan toepassen bij het aannemen van mijn wilsverlangen als aanwijzer van waarheid. Ik laat zien dat het in acht nemen van het wilsverlangen als aanwijzer voor waarheid harmonie geeft. In het laatste gedeelte benader ik die harmonie op een analytische manier, zodat het op lijkt op de consistentie, wat een eigenschap is die belangrijk is in het gebied van de logica. Over consistentie kan objectief gediscussieerd worden, zodat verschillende aanpakken op een structurele manier vergeleken kunnen worden. Ik wil de aanpak van het in acht nemen van het persoonlijk wilsverlangen qua consistentie gaan vergelijken met een aanpak waarbij het wilsverlangen verwaarloosd wordt.

Probleemstelling

Er zijn dus vraagstukken waarbij ik graag met zekerheid een bepaalde visie of overtuiging of opvatting voor waar wil aannemen. Er zijn bij het bepalen van levensbeschouwelijke overtuigingen meerdere belangen en drijfveren,1 waarvan sommige problemen opleveren omdat ze tegenstrijdig lijken te zijn met andere belangen of met de manier van denken en waarheid zoeken die men gewend is. In deze appendix spits ik me toe op het belang van zekerheid. De behoefte aan zekerheid kan een obstakel zijn voor het aannemen van een fijne levensbeschouwing wanneer men het gevoel heeft dat aan die behoefte niet voldaan wordt. Daarom wil ik onderzoeken wat de behoefte aan zekerheid precies inhoudt en hoe daaraan tegemoet gekomen kan worden bij het geloven van dingen die ik graag wil geloven. Conclusie: we hebben, in algemene verwoording, te maken met de volgende situatie:

  • Gegeven: er is een vraagstuk op het gebied van metafysica (theologie/filosofie/..)
  • Gegeven: er is in mijzelf een verlangen dat een bepaald antwoord/idee/visie waar is
  • Gevraagd: een manier om met zekerheid tot een antwoord te komen wat bevredigend is voor mijn ziel en voor mijn intellectuele integriteit

Discussie

Ik merk dat, als ik zekerheid probeer te krijgen, ik gewend ben om zekerheid te laten bepalen door ideeën te beoordelen op bepaalde manieren die mij zijn aangeleerd in mijn opvoeding en opleiding. Ik onderscheid daarin twee belangrijke dingen, namelijk autoriteit en bewijs. Verder merk ik dat het risico van wensdenken me soms dwars zit. Deze drie elementen wil ik als volgt nader toelichten.

Waarheidzekering d.m.v. autoriteit. In mijn opvoeding heb ik geleerd dat theologische overtuigingen alleen waar kunnen zijn als ze ondersteund wordend door de Bijbel. Daarmee wordt de bijbel (of, algemener: een heilige tekst, of een heilig persoon) als bron van waarheid en autoriteit-hebbend gezien. Echter, deze manier van waarheid zoeken werkt onder voorwaarde dat men (door wat voor oorzaak dan ook) aanneemt dat de bijbel (of iets anders) de waarheid in pacht heeft, en men daarvan volledig overtuigd is, en deze overtuiging zodanig vrij is van bekritisering dat geen twijfel optreedt. Ik ben erachter gekomen dat het onmogelijk is om waarheid zeker te stellen via verwijzing naar een externe autoriteit wanneer het vertrouwen daarin ontbreekt, omdat het onmogelijk is om te bewijzen dat die ‘autoriteit’ de waarheid in pacht heeft. Hiermee is een manier die ik gewend was om zekerheid te krijgen onbruikbaar geworden.

Waarheidszekering d.m.v. bewijs. Persoonlijk heb ik altijd het verlangen gehad dat geloofsovertuigingen bewezen kunnen worden. Sommige mensen nemen een striktere positie in en menen dat het onmogelijk is om zeker te zijn van metafysische ideeën omdat ze niet bewezen kunnen worden. Wat men daarbij met ‘bewijs’ bedoelt, is dan de vraag. Strikt genomen bestaat bewijzen alleen in de wiskunde.2 In rechtszaken werkt men ook met zgn. bewijs; zo ook in de wetenschap. In die gebieden betekent bewijs zoiets als een puzzelstukje, een gegeven; waarbij het bewijs altijd betrekking heeft op een bepaalde theorie. Deze manier van bewijzen kan echter niet conclusies opleveren die onbetwijfelbaar zijn, want het proces van het vinden van de ‘puzzelstukjes’ en opstellen van theorieën is in principe niet waterdicht. Immers, bij het kiezen van de beste theorie kan er slechts gekozen worden uit de theorieën die op dat moment beschikbaar zijn. De beschikbare theorieën zijn er doordat ze ooit in het verleden door iemand bedacht zijn. Er is nooit garantie dat er nooit een betere, juistere, meer verklarende theorie bedacht zal worden; noch dat er nooit aanvullende gegevens beschikbaar zullen komen. Er is altijd het voorbehoud van voortschrijdend inzicht. Bovendien kan altijd de validiteit van een ‘puzzelstukje’ in twijfel getrokken worden. Dit wijst me erop dat de aanname van een bewijsstuk cruciaal afhankelijk is van vertrouwen. Eventuele kritische vragen, over bijv. de methode waarop het bewijsstuk verkregen is, zullen overtuigend beantwoord moeten worden voordat een bewijsstuk als zodanig geaccepteerd wordt.
Daarnaast is het zo dat het, voor vraagstukken die het bewustzijn en haar context betreffen, ondoenlijk is om de waarheid van ideeën te bewijzen. Om dit duidelijk te kunnen maken citeer ik Chesterton: “Het is onmogelijk om te bewijzen dat je niet droomt, simpelweg omdat het onmogelijk is om daarvoor bewijs te geven dat niet ook in een droom gegeven zou kunnen worden”.3 Dit betekent dat waarheidszekering door middel van bewijs niet goed werkt voor de soort vragen die mij hier interesseren.

Wensdenken. Wanneer ik probeer te geloven in een idee waarvan ik hoop of verlang dat het waar is, merk ik dat ik bang ben voor wensdenken. Als de wil wordt gebruikt als doorslaggevende aanwijzing bij het vormen van overtuigingen over de ontologie van het leven, is dan het risico van wensdenken van toepassing? Soms menen mensen bijvoorbeeld afkeurend dat het ‘wensdenken’ is om te geloven dat er een Vader-God is.4 Ik wil onderzoeken of deze reserve terecht is. Om het probleem van het gevaar van wensdenken aan te pakken, zal ik analyseren wat wensdenken is. Wat is wensdenken eigenlijk? Ik denk dat wensdenken inhoudt dat je je gedachten over iets laat bepalen door wat je wilt hoe datgene. Dat is op zich niet verkeerd, maar het is wel verkeerd als daarbij het volgende gebeurt:

  • dat je wil/wens eigenlijk ongerelateerd is aan de waarheid
  • dat je gegevens/feiten/kennis ontkent wanneer het jouw wil tegenspreekt

Voor het eerste punt biedt ik een oplossing in dit schrijfsel. Het tweede punt kan gecontroleerd worden door eerlijkheid en zelfbewustzijn. Daarmee is het probleem van wensdenken wat mij betreft opgelost. Mocht de lezer op- of aanmerkingen hebben, dan hoor ik dat graag! Verder wil ik nog opmerken dat ik vermoed dat achter de angst voor wensdenken eigenlijk gedreven wordt door de angst voor teleurstelling, en dat mensen daardoor misschien meer krampachtig omgaan met het vermeende gevaar van wensdenken dan eigenlijk nodig is.

Samenvatting. De manieren om zekerheid te krijgen waarmee ik groot geworden ben, voldoen niet voor het vormen van levensbeschouwelijke overtuigingen, in ieder geval niet voor mijzelf. Waarheidszekering door middel van verwijzing naar autoriteit werkt niet omdat ik geen autoriteit ken die ik vertrouw. Waarheidszekering door middel van verwijzing naar bewijzen werkt niet omdat dat niet werkt voor het soort vraagstukken waarop ik me hier richt. Daarnaast concludeer ik dat zekerheid altijd gedragen wordt door vertrouwen.

Oplossing

De probleemstelling kan opgelost worden door te vertrouwen dat de volgende hypothese waar is:

  • mijn intuïties en verlangens van mijn ziel over de aard van de werkelijkheid komen overeen met de werkelijkheid

Stel dat het zo is dat mijn intuïties overeenkomen met de ontologie van de werkelijkheid, en dat dat zich manifesteert in mijn verlangen en wil5; dan is er een verband tussen mijn wil en de waarheid over het leven. Hoe kunnen we weten dat dit zo is? Het kan niet à priori bewezen worden. Ik kan het wel aannemen, en uitproberen wat de gevolgen zijn. Ik kan het aannemen, als uitgangspunt gebruiken in het vormen van mijn levensbeschouwing, en de consistentie van het geheel vergelijken met de consistentie van andere uitgangspunten en de daaruit volgende levensbeschouwingen. De aanpak van aannemen dat dit zo is en overeenkomstig daarmee je geloof vormen, en reflecteren op de gevolgen, kan werken (in de zin van: kan goede overtuigingen opleveren) en vertrouwen geven in deze aanname.6 Als deze methode voor waarheid zoeken over het geheel meer consistentie, harmonie en voldoening oplevert, dan lijkt mij dat de beste methode t.o.v. alternatieven. Om wensdenken te voorkomen is het nodig om ideeën te vormen die recht doen aan al onze ervaringen.

Vertrouwen in je ziel. Het gaat erom, dat we vertrouwen krijgen of hebben in onze ‘interne stem’: in onze intuïtie/verlangen/ziel! Als we dat hebben, hebben we een interne bron voor het vormen van onze levensbeschouwing en hoeven we niet te piekeren over vragen zoals ‘heeft het leven zin’, ‘houd God van me’, ‘bestaat God’, etc.

Winstpunten. De methode die ik voorstel biedt geweldige winstpunten t.o.v. de nihilistische of agnostische levensbeschouwing, namelijk:

  • ik heb een kennisbron voor metafysische dingen
  • mijn wens dat mijn intuïtie te vertrouwen is voor het vormen van een levensbeschouwing wordt vervuld
  • mijn wensen betreffende de aard van de werkelijkheid (bijv. dat er een Vader-God is) worden vervuld
  • er is harmonie tussen mijn verlangen en mijn geloof

Formele beschrijving van methode voor perspectiefvorming

In deze sectie geef ik een analytische weergave van de methode voor perspectiefvorming die ik hierboven woordelijk heb geprobeerd weer te geven. Het doel van deze sectie is om enigszins objectief de ‘prestaties’ van deze methode qua harmonie/consistentie te tonen. Hieronder ontleed ik mijn methode in vijf punten – ofwel processtappen. Hoe meer de invulling van deze punten overeenkomt, hoe groter de algemene consistentie van de gevormde levensbeschouwing.

Punt 1. Ik neem aan dat mijn wil/verlangen wat betreft de aard van de werkelijkheid overeenkomt met de werkelijkheid. Dit gebruik ik als aanwijzing voor het kiezen van overtuigingen. (aanwijzing, methode) (dit is een axioma)
Figuurlijk gesproken: dit is mijn methode om een bril te kiezen

Punt 2. Ik verlang X. (gegeven verlangen)
Figuurlijk gesproken: dit is wat ik wil zien

Punt 3. Voor een concrete overtuiging neem ik Y aan. (geloof, aanname)
Figuurlijk gesproken: ik neem een bepaalde bril, waardoor ik bepaalde dingen zie

Punt 4. Ik bekijk/interpreteer het leven, de werkelijkheid met de aanname dat Y. (levensbeschouwing)
Figuurlijk gesproken: ik kijk door de bril

Punt 5. De waargenomen/geïnterpreteerde werkelijkheid m.b.t. Y. (ervaring van het leven)
Figuurlijk gesproken: wat ik zie met de bril.
De gegevens die ervaren worden bij dit punt worden (deels) bepaald door de keuzes die gemaakt zijn bij de voorgaande stappen.

Evaluatie van consistentie. Voor een enkel perspectief kunnen een aantal interne (in)consistenties geëvalueerd worden:

Als (1) en (3) overeenkomen: consistentie tussen mijn methode en mijn handelen daarnaar (Y=X).
Als (2) en (3) overeenkomen: consistentie tussen mijn verlangen en mijn geloof → harmonie!
Als (2) en (5) overeenkomen: consistentie tussen mijn verlangen en mijn ervaring → harmonie!
Als (3) en (4) overeenkomen: consistentie tussen mijn geloof en levensbeschouwing
Als (3) en (5) overeenkomen: consistentie tussen mijn geloof en ervaring
Als (4) en (5) overeenkomen: consistentie tussen mijn levensbeschouwing en ervaring

Vergelijking van mate van consistentie. Met de genoemde methode kan een vergelijking gemaakt worden tussen de mate van consistentie van twee verschillende perspectieven op een gegeven vraagstuk. In dit artikel betoog ik dat het goed is om een levensbeschouwelijke bril te kiezen waarbij er overeenkomst is tussen wat je verlangt en wat je gelooft. Een alternatieve/concurrerende levensbeschouwing (waarbij het geloof niet overeenkomt met het wilsverlangen) kan gevormd worden door bij punt 3 een andere aanname te doen. Die keuze voor de aanname kan geleid worden doen een andere methode (punt 1). Met de andere aanname is er een andere levensbeschouwing (4) en worden er andere dingen waargenomen/geïnterpreteerd (5). Als bij een bepaald perspectief de punten (3) en (5) minstens zo consistent zijn als bij het alternatieve perspectief, dan is de consistentie bij dit perspectief over het geheel groter dan wanneer een alternatief geloof bij (3) wordt aangenomen, omdat er dan geen consistentie is tussen het wilsverlangen en het geloof.

Illustratie

Ter illustratie van de toepassing van mijn aanpak van ideevorming m.b.t. theologische vraagstukken wil ik een illustratie geven waarin ik een vergelijking van twee perspectieven op het al-dan-niet bestaan van god en de (on)zinvolheid van het leven.

Uiteenzetting van perspectief A: theïsme. Ik vat dit perspectief samen met “Er is een Vader-God en het leven is prachtig bedoeld.” Dit kan formeel uiteengezet worden volgens bovengenoemde methode:

(1a) Ik neem aan dat mijn wil/verlangen wat betreft de aard van de werkelijkheid overeenkomt met de werkelijkheid. Dit gebruik ik als aanwijzing voor het kiezen van overtuigingen.

(2a) Ik verlang dat er een Vader-God is die het leven prachtig bedoeld heeft. (dit is gegeven)

(3a) Ik geloof, neem aan dat er een Vader-God is die het leven prachtig bedoeld heeft.

(4a) Ik bekijk/interpreteer het leven, de werkelijkheid met de aanname dat er een Vader-God is die het leven prachtig bedoeld heeft.

(5a) De waarneming/ervaring die ik heb als gevolg van (3a) en (4a).

Uiteenzetting van perspectief B: nihilisme. Ik vat dit perspectief samen met “Er is geen god en het leven is zinloos. ” Dit kan als volgt formeel uiteengezet worden:

(1b) … (om consistentie te bereiken kan hier iets ingevuld worden waardoor methode en geloof consistent worden)

(2b) Ik verlang dat er een Vader-God is die het leven prachtig bedoeld heeft. (dit is gegeven)

(3b) Ik geloof dat er geen god is en dat het leven zinloos is.

(4b) Ik bekijk/interpreteer het leven, de werkelijkheid met de aanname dat er geen god is en dat het leven zinloos is.

(5b) De waarneming/ervaring die ik heb als gevolg van (3b) en (4b).

Evaluatie van mate van consistentie. In beide perspectieven kan er consistentie zijn tussen (1,methode) en (3,aanname). Verder, omdat er in het leven zowel dingen zijn die theïsme ondersteunen als die nihilisme ondersteunen (en ik denk dat die gezien kunnen worden vanuit beide perspectieven) is er denk ik grofweg even grote consistentie tussen (3a),(4a),(5a) als tussen (3b),(4b),(5b). Het verschil in mate van consistentie tussen beide perspectieven wordt gemaakt door punt (2,verlangen): in perspectief A is er consistentie tussen (2,verlangen) en (3,geloof), en tussen (2,verlangen) en (5,ervaring) terwijl die er niet is bij perspectief B.

Hieronder een tabelvormige weergave van bovenstaande.

ParameterPerspectief APerspectief B
Titel van perspectieftheïsmenihilisme
(1: methode)Ik neem aan dat mijn wil/verlangen wat betreft de aard van de werkelijkheid overeenkomt met de werkelijkheid. Dit gebruik ik als aanwijzing voor het kiezen van overtuigingen.(om consistentie te bereiken kan hier iets ingevuld worden waardoor methode en geloof consistent worden)
(2: verlangen)
Dit is gegeven
(2a) Ik verlang dat er een Vader-God is die het leven prachtig bedoeld heeft.(2b) Ik verlang dat er een Vader-God is die het leven prachtig bedoeld heeft.
(3: geloof,aanname)Ik geloof, neem aan dat er een Vader-God is die het leven prachtig bedoeld heeft.Ik geloof dat er geen god is en dat het leven zinloos is.
(4: levensbesch.)Ik bekijk/interpreteer het leven, de werkelijkheid met de aanname dat er een Vader-God is die het leven prachtig bedoeld heeft.Ik bekijk/interpreteer het leven, de werkelijkheid met de aanname dat er geen god is en dat het leven zinloos is.

De waarneming/ervaring die ik heb als gevolg van (3a) en (4a).De waarneming/ervaring die ik heb als gevolg van (3b) en (4b).
Consistenties(1,methode) en (3,aanname)
(3,geloof) en (4,levensb.)
(3,geloof) en (5,ervaring)
(4,levensb.) en (5,ervaring)
(2,verlangen) en (3,geloof)
(2,verlangen) en (5,ervaring)
(1,methode) en (3,aanname)
(3,geloof) en (4,levensbeschouw..)
(3,geloof) en (5,ervaring)
(4,levensb.) en (5,ervaring)

EvaluatiePerspectief A (theisme) heeft over het geheel meer consistentie en is bevredigender dan Perspectief B (nihilisme)

Discussie en slot

Ratio en intuïtie als complementairen. Ik merk dat ik, opmerkelijk genoeg, de behoefte heb om te bewijzen dat mijn intuïtie betrouwbaar is. Maar dat is denk ik een misplaatste vraag. ‘Bewijzen’ hoort bij ratio. Bij intuïtie hoort ‘vertrouwen’ en ‘afstemming’ en ‘ontwikkeling’.7 Ik overweeg dat de ‘eis van bewijs’ afkomstig is uit de psyche, omdat de psyche gewend is om zekerheid te krijgen volgens bewijzen. Ik vermoed dat de volgende psychologische dynamiek aanwezig is: Als de intuïtie afgestoten is (geweest) en gewantrouwd wordt, wil de psyche de betrouwbaarheid van de intuïtie analyseren en bepalen met het gereedschap dat nog wel vertrouwd wordt, nl. de ratio. Maar dat biedt dus onvoldoende houvast om de intuïtie terug te verwelkomen en te integreren in de ziel, hoewel de intuïtie daar b.w.v.s. om smeekt. Wat wel kan helpen om vertrouwen te krijgen in de intuïtie voor het zoeken naar waarheid is het gevoel van ‘kloppendheid’ dat dit kan geven. Dat is een gevoel alsof er een ontbrekend puzzelstukje op z’n plek komt waardoor ik me weer ‘heel’ voel; een gevoel alsof de stekker in het stopcontact is gedaan en het licht weer aan gaat.

Recursiviteit. Dit gevoel van ‘kloppendheid’ heeft een eigenaardige recursiviteit. Als ik bijv. overweeg dat er een god is die van me houdt, omdat mijn intuïtie zegt dat dat zo zou moeten zijn, dan wordt ik daar blij van, op twee manieren: blij dat ik iets heb ontdekt over god wat kloppend voelt, en blij dat mijn intuïtie me daarin geholpen heeft en misschien mij op het spoor kan zetten van nog meer goede ideeën. Door mijn intuïtie als waarheidswijzer uit te proberen boek ik dus succes op twee niveaus: ik vind ideeën die me blij maken en ik krijg vertrouwen in de drijfveer achter die ideeën.

Re-integratie van intuïtie. Zo beschouwd kom ik erachter dat de ratio op zichzelf samen met mijn beperkte psyche niet een goed startpunt vormt om te oordelen over ratio en intuïtie; maar dat ik iets kwijt geraakt ben (nl. mijn intuïtie) waardoor ik ook gehandicapt ben in het oordelen over mijn intuïtie. Om vanuit die positie weer ‘heel’ te worden en vertrouwen te krijgen in mijn intuïtie zal ik het aan moeten durven om te overwegen dat de verlangende stem van mijn intuïtie mij tot waarheid kan leiden, ook al gaat dit gepaard met angst voor teleurstelling.


1 Zie ook Appendix B ‘Belangen bij vorming van levensbeschouwing

2 In de wiskunde is bewijzen mogelijk omdat daar axioma’s en spelregels zijn waarover consensus is en omdat de gegevens objectief benaderbaar zijn. In de metafysica/theologie/filosofie is het eerste punt lastig en het tweede lijkt onmogelijk.

3 Ik parafraseer hier uit Orthodoxy. [32]

4 Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de idee (afkomstig van Sigmund Freud, meen ik) dat geloven in een Vader-God iets is voor mensen die het harde leven niet aankunnen (ik parafraseer); en aan de opmerking van Christopher Hitchens in een debat met William Craig, dat het ‘wishful thinking’ is om in god te geloven.

5 Overigens: ik denk dat de “wil” in dezen zich vooral manifesteert in de vorm van protest en dat dit gebeurt als je ongelukkig wordt van een idee, als je iets probeert te geloven of iets overweegt wat niet overeenkomt met wat gezond voor je is.

6 Misschien is deze aanpak analoog aan de aanpak van ‘pre-suppositional apologetics’.

7 Overigens is het denk ik niet mogelijk om te bewijzen dat je de correctheid van je intuïtie zou moeten bewijzen. Die ‘eis van bewijs’ is dus niet noodzakelijk.


Herken je dit? Vind je het inspirerend? Heb je vragen en/of aanvullingen? -> Je kunt hieronder het commentaar-formulier invullen. Je bent van harte welkom om deel te nemen aan de dialoog.

Vriendelijke groet, Pieter.

Tags:             

Nog geen reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *